Censuur

Wanneer bestuurders zichzelf bevoegdheden willen toe-eigenen die in een reguliere situatie ondenkbaar zouden zijn, is een situatie van “overmacht” een vereiste.
Alleen dan is een bevolking bereid haar vrijheden te offeren in ruil voor bestuurlijke slagkracht (macht dus) van een regering die belooft die bevolking daarmee in bescherming te nemen.
De situatie van overmacht rechtvaardigt dus overmatige macht. De publieke perceptie van een “vijand” leent zich daar bij uitstek voor.
Wanneer een substantieel deel van de bevolking echter gaat beseffen dat de opgevoerde vijand helemaal niet de voorgespiegelde bedreiging vormt, vervalt de perceptie van overmacht evenredig, en verliest de machtsstrategie in diezelfde mate haar effectiviteit.
Als tegenwicht moet daarom de kwaadaardigheid van de ‘vijand’ worden opgeblazen tot steeds minder realistische proporties, hetgeen de geloofwaardigheid verder ondermijnt.
Om te voorkomen dat het overgebleven bevolkingsdeel “besmet” wordt met dit inzicht, is harde repressie van ongewenste inzichten het enig overgebleven instrument.
Immers, wanneer het publiek niet langer gelooft in de beweerde bedreiging, kan de conclusie niet anders zijn dan dat de werkelijke vijand de regering ZELF is.